In de zeventiende eeuw was Charleston de grootste haven van de Verenigde Staten en de vierde stad van het land. Slaven, rijst en katoen maakten de stad immens rijk en de klassebewuste elite van Charleston leefde er goed van.
Ze bouwde mooie huizen en gaf Charleston een reputatie van cultuur en plezier. Na de Burgeroorlog en het einde van de door de zuiderlingen gekoesterde slavernij, raakte de stad in verval. Gelukkig kwam in de twintigste eeuw een restauratiebeweging op gang die van Charleston een van de best geconserveerde oude stadscentra van de VS heeft gemaakt.
'Charleston, sir, is het smetteloze juweel dat vorstelijk schittert op die heilige plaats waar de majestueuze wateren van de Ashley en de Cooper samenkomen om de Atlantische Oceaan te vormen.' Zo zou volgens de overlevering rond 1800 aan een bezoekende Yankee zijn duidelijk gemaakt hoe Charleston zijn plaats in de wereld zag. Aan eigendunk heeft het de bewoners van deze historische stad nooit ontbroken, en ook nu nog is deze uitspraak in allerlei varianten in de voormalige 'hoofdstad van de plantages' te horen. Charleston is en blijft het hart van het Oude Zuiden. Net als de staat die het altijd domineerde, South Carolina, kan Charleston bogen op een geschiedenis van onafhankelijkheid, zelfverzekerdheid, en, in de minder coulante versies, eigenwijze onbuigzaamheid.
Nostalgisch zwelgen
Eens, toen het land achter de Mississippi op de kaarten nog een grote witte vlek vormde, was dit de op drie na grootste stad van de Verenigde Staten. Toen was Charleston de hoofdstad van de plantage-economie, het centrum van de slavenhandel, een wereldhaven. Eens werden in Fort Sumter, in de haven van Charleston, de eerste schoten in de Burgeroorlog gewisseld. 'Eens' ligt de bewoner van Charleston in de mond bestorven. En inderdaad, eens maakte Charleston geschiedenis. Dat is niet langer zo, maar voor zuiderlingen van het oude slag, en die zijn er nog volop, blijft Charleston een heilige plaats, een tempel van de lost cause, de mythische samenleving van vóór de Burgeroorlog, waarin de plantages, de aristocratische levenswijze, goede manieren en elegante fijnzinnigheid de hoofdrol spelen - zo ongeveer het beeld van Gone with the Wind.
Hier in Charleston kunnen ze, ongehinderd door enig besef hoe het leven in die dagen werkelijk was, en in de wetenschap dat het toch nooit terugkomt, ongegeneerd zwelgen in de nostalgie. Voor anderen is Charleston een soort tijdmachine, een stad die als het ware diepgevroren is overgeleverd aan het nageslacht. Je rijdt er binnen over de autoweg, en de strip ziet er niet anders uit dan in willekeurig welke Amerikaanse stad. Maar eenmaal op het schiereiland lijkt het of de tijd heeft stilgestaan. Opeens loop je in een van de best bewaarde en misschien wel mooiste stukjes stedelijk Amerika, en kun je alleen maar blij zijn dat het arme Charleston na de Burgeroorlog te arm was om nieuwbouw en kaalslag te plegen. Hier ademt nog de geschiedenis, die zover teruggaat als het koloniale Amerika.
Piraten, Indianen en Spanjaarden
Hoewel deze contreien in 1520 al door de Spanjaarden waren bezocht, waren het Engelse kolonisten uit Barbados die in 1670 de eerste nederzetting stichtten. Ze waren uitgezonden door acht zogenoemde Lord Proprietors, die van koning Charles II een stuk kolonie hadden gekregen die zich uitstrekte van Virginia tot Florida. Honderdzestig kolonisten construeerden een fort, noemden het Charles Towne en stelden na tien jaar vast dat ze niet op de goede plek hadden gebouwd. Ze verkasten naar het schiereiland tussen de rivieren de Ashley en de Cooper. De stad was ontworpen volgens een Engels standaardplan, enigszins aangepast aan moerassen en kreken, dat voorzag in brede straten en flinke kavels, met ruimten voor openbare gebouwen en kerken. Om de stad heen legde men een forse muur, ter bescherming tegen de Spanjaarden (die in Florida zaten), piraten en Indianen.
Dat was geen overbodige zorg. De beruchte Zwartbaard hield eens achttien prominente bewoners in gijzeling en in 1718 alleen al werden 49 boekaniers opgeknoopt, onder wie Stede Bonnet, de 'Gentleman Pirate'. Daarom vonden uitbreidingen van Charleston eigenlijk alleen maar binnen de muren plaats. Geleidelijk aan werden de kavels opgedeeld en bouwde men dichter op elkaar.
Een opgetuigd schip
In eerste instantie bouwde men de huizen gewoon aan elkaar, in een stijl die Engelse en Westindische elementen combineerde. De huizen van de Rainbow Row, tussen 1740 en 1789 gebouwd aan de East Bay Street, zijn daar het laatste resterende voorbeeld van. De begane grond was om zaken te doen, woonruimten lagen op de eerste verdieping, die men bereikte door een trap buitenom. East Bay Street lag in die jaren direct aan de werven - een aantrekkelijk zakenadres. Na de grote brand van 1740 waarbij zo'n driehonderd huizen werden vernietigd, begon men steeds meer vrijstaande (en bakstenen) huizen te bouwen. De vrije ruimte functioneerde niet alleen als brandgang, het hield de huizen ook koel en om optimaal te profiteren van de zeebries, werden ze ook steeds wat verspringend ten opzichte van elkaar gebouwd.
De voordeur bleef aan de lange zijde, uitkomend op de veranda, en uitkijkend over de tuin die steeds uitgebreider werd. Dit wordt een 'single house' genoemd, omdat het één kamer breed is. De deur aan de straatkant geeft toegang tot de veranda, die geleidelijk aan het beeld van Charleston ging bepalen; zij werd er piazza genoemd. Later ging men meerdere verdiepingen op de piazza's bouwen, die in feite fungeerden als extra kamers van het huis.
Zo ziet de stad er nu nog uit. De huizen schurken hun schouder tegen de straat. Wat elders de voorkant zou zijn, een veranda met de voordeur midden in de lange zijde, staat hier haaks op de straat, uitkijkend op de tuin. Net als de stad, keren de huizen hun gezicht naar de zee, die verkoeling moet brengen. Men zegt wel dat de huizen van Charleston zijn ontworpen als een volledig opgetuigd schip, kien op het vangen van ieder zuchtje wind.
Slavenhoofdstad
Een stad met een zo rijk achterland stortte zich natuurlijk op de handel, en Charleston floreerde. Aanvankelijk ging het om huiden en hout, later volgden rijst, tabak, indigo en nog later katoen. Charleston werd de dominerende havenstad van het koloniale Amerika. Een gevarieerde groep handelaars, vaklieden en avonturiers sloeg er haar tenten op: Engelse kolonisten, zwarte slaven, Franse hugenoten, sefardische joden, Duitsers, Spanjaarden en Schotten. Het subtropische klimaat van de kustvlakte leende zich ook uitstekend voor de plantage-economie. De rijst- en later de katoenplantages werden steeds belangrijker en groter, en de handelaren gingen zich daar ook mee bezighouden.
Het arbeidsintensieve verbouwen van rijst stimuleerde de slavenhandel, die in Westindië en Virginia al gebruikelijk was. Slaven werden het meest waardevolle bezit in South Carolina, en Charleston werd de slavenhoofdstad van het westelijk halfrond. Naar schatting veertig procent van alle Afrikanen die in de achttiende eeuw naar Amerika werden vervoerd, kwam het land binnen via Charleston, 'het Ellis Island van de zwarte Amerikanen'. South Carolina was een van de weinige gebieden in Amerika waar meer zwarten woonden dan blanken, en in Charleston werd alles wat maar een beetje op werk leek, door slaven gedaan. In 1790 hadden 1300 van de 1600 families in de regio samen 43.000 slaven.
Cultuur en vermaak
Aan de vooravond van de Amerikaanse revolutie, zo rond 1770, droeg Charleston trots de bijnaam 'Little London'. 'Ik kan alleen maar zeggen dat in grandeur, gebouwen, decoraties, serviezen, handel, scheepvaart en inderdaad, in bijna alles, Charleston alles overstijgt wat ik ooit in Amerika heb gezien, of verwacht te zien', schreef Josiah Quincy, een bezoeker uit New England. De handelaars leefden er goed van, en gaven Charleston een reputatie als stad van cultuur en, vooral, van vermaak.
De activiteiten varieerden van hanengevechten, paardenraces, theater, concerten en kaartspel tot dansen en drinken. De 'all night drinking bout' was een geaccepteerd verschijnsel. 'De heren planters (...) doen totaal niets, afgezien van eten, drinken, plezier maken, roken en slapen; en die vijf activiteiten maken de essentie uit van hun leven en hun bestaan', schreef een bezoeker aan het einde van de achttiende eeuw. 'De plaats van een heer in Charleston is onder de tafel', stelde een ander. Het werd als een belediging voor de gastheer beschouwd om een feest nuchter te verlaten, en bekend is het verhaal van de geheelonthouder die uit het raam van de eerste verdieping sprong om te ontsnappen aan een feest, waarbij de gastheer de deuren op slot had gedaan tot de gasten alle drank soldaat gemaakt zouden hebben.
De heren hadden ook de ambitie en de pretentie om te leven als de Engelse aristocratie en maakten van Charleston de culturele hoofdstad van koloniaal Amerika. De nog steeds bestaande superexclusieve St. Cecilia Society vormde het eerste orkest in de VS. In 1736 werd Amerika's oudste theatergebouw geopend, The Dock Street Theatre, nu te bezichtigen in een reconstructie die dateert uit de jaren dertig. De stad had haar eigen jaarritme dat inspeelde op het klimaat en rekening hield met de groeicycli op de plantage. Gedurende een flink deel van het jaar stonden de huizen in Charleston leeg.
Zo speelde zich van januari tot maart het 'gay season' af: het sociale hoogtepunt van het jaar. Daarna, tijdens de lente, een kwetsbare en belangrijke tijd in de rijstteelt, zat de hele familie weer op de plantage. De warme maanden, 'the sickly season', werden doorgebracht in Charleston zelf, of beter nog, aan het strand, in de bergen of in Newport, de oudrijke badplaats bij uitstek (waar ook nu nog de elite van Charleston de zomer doorbrengt). Eind oktober, begin november, als op de plantages de eerste vorst het gevaar voor koorts en epidemie verminderde, gingen de plantersgezinnen terug naar hun landhuizen. Tussen de bedrijven door werd er heel wat naar Europa en vooral naar Engeland gereisd.
Vierde stad
De Gouden Eeuw van Charleston duurde niet lang: eigenlijk maar van 1740 tot 1776, tot de Amerikaanse revolutie. Toen was Charleston met zijn 16.000 inwoners de vierde stad van de Verenigde Staten, en de belangrijkste haven. Maar Charleston had geen eigen vloot, en was niet erg geïnteresseerd in bankieren, verzekeringen en financiële dienstverlening. Dat lieten ze over aan de noordelijke steden, waarmee ze een cruciaal aspect van het handelsleven uit handen gaven aan steden als New York en Philadelphia.
Aan het eind van de achttiende eeuw nam ook de katoenplantage een enorme vlucht, omdat door de uitvinding van de cotton gin het mogelijk werd een in South Carolina goed gedijende soort katoen winstgevend te exploiteren.
De combinatie van katoen en slaven was niet direct de beste uitgangspositie voor de negentiende eeuw, waarin het zich snel ontwikkelende kapitalisme de stad steeds verder op achterstand zette. In Charleston was de rijkdom bij een klein aantal mensen geconcentreerd, en de slaveneconomie met haar absolute controle over de levens van anderen, leidde tot arrogantie en een wereldvreemde plantage-elite. In 1808 werd in de VS de slavenhandel verboden. Het was een teken aan de wand, maar in Charleston bleef men zich met hand en tand tegen de onvermijdelijke afschaffing van de slavernij verzetten. De stad werd een levend anachronisme met haar fiere trots, haar zelfbeeld van aristocratie, patriotisme, ridderlijkheid en glorie. De ontwikkelingen in de rest van de wereld gingen Charleston voorbij.
Zelfgeschapen werkelijkheid
Maar zolang als het duurde, leefden de rijke families er nog goed van. De eerste helft van de negentiende eeuw wordt in Charleston wel de zilveren eeuw genoemd: wel rijk en nog immer decadent, maar niet meer aan de top. Geleidelijk aan trok de elite zich geheel terug in een wereld van een zelfgeschapen werkelijkheid, waarvan plantages en slaven het middelpunt vormden. De rijke kooplieden bouwden nog steeds prachtige huizen en het was in deze jaren dat stukken moeras werden drooggelegd en het bekendste gedeelte van Charleston werd gebouwd: de Battery, op de tip van het schiereiland. Edmonston-Alston House, op High Battery, is een van de mooiste huizen van de stad.
Het werd gebouwd in 1828 door Charles Edmonston, een Schot die in de handel zijn fortuin maakte. De plaats in dit nieuwe stadsdeel was ideaal: op enige afstand van de herrie en de rommel van de werven en pakhuizen, en met een fantastisch uitzicht over zee. Dat de locatie kwetsbaar was voor orkanen nam Edmonston op de koop toe. (In 1989 zorgde orkaan Hugo nog voor een vloedgolf van vijf meter hoogte die half Charleston onder water zette.) Tijdens een financiële paniek in 1837 verkocht de geruïneerde Edmonston het huis aan Charles Alston, een rijke rijstplanter. Alston voegde een derde verdieping toe aan de piazza, in de toen gebruikelijke Griekse revivalstijl.
Zijn nakomelingen leven nog steeds op die derde verdieping. De rest van het huis is voor het publiek opengesteld en geeft een aardig idee van hoe het geweest moet zijn om er midden negentiende eeuw te wonen. Helaas verhindert de overal aanwezige airconditioning dat je ervaart wat het huis aan verkoelende werking kon hebben met zijn piazza's, grote ramen, hoge plafonds en uitstekende circulatie. Wat je ook niet meer kunt beleven, is de bijzonder praktische overweging - behalve de bries - om het hogerop te zoeken: zo ver mogelijk boven de ratelende karren, de paardestront en het stof op de straten. Wel kan de bezoeker nog genieten van het uitzicht vanaf de piazza. Hier stonden in 1860 de bewoners, in gezelschap van de prominente generaal Beauregard, om het bombardement van Fort Sumter gade te slaan.
En ook generaal Robert E. Lee, voor zuiderlingen nog steeds een held, heeft hier ooit het hoofd te ruste gelegd, zij het alleen maar omdat zijn hotel elders in de stad was afgebrand. Natuurlijk kunnen de rondleidsters ook niet nalaten te zinspelen op de hoge kwaliteiten van de verdwenen zuidelijke samenleving en de slechtheid van de noorderlingen, Lincoln en generaal Sherman voorop. Ook het Nathaniel Russel House, aan Meeting Street, dateert uit deze tijd. Het werd gebouwd door een handelaar in rijst, indigo, katoen en slaven, en wijkt nogal af van wat in Charleston gebruikelijk was. In plaats van de piazza's loopt in dit huis in federale stijl enkel een smal, gietijzeren balkon rond de eerste verdieping. Het huis heeft een bijzonder vloerplan, waardoor allerlei maten kamers ontstaan: ovale, vierkante en langwerpige. Heel bijzonder is de enorme vrijstaande trap midden in het huis.
Vermogensvernietiging
De Burgeroorlog was een keerpunt in de geschiedenis van Charleston. Vrijwel nergens werkte men enthousiaster mee aan het vergroten van de tegenstellingen die uiteindelijk daartoe leidden. Strikt formeel ging het om de verdediging van de rechten van individuele staten, maar het belangrijkste recht waarvoor ze vochten was dat tot behoud van slavernij. South Carolina was de eerste staat die zich afscheidde, en in Charleston zijn ze daar nog steeds trots op. Met de nederlaag kwam de kater. De enorme vermogens die zaten opgesloten in het slavenbezit waren vernietigd, zonder de compensatie die mogelijk was geweest als de zuiderlingen eerder overstag waren gegaan.
De stad was maar net opgekrabbeld van de Burgeroorlog en de vernederingen die ze daarna moest ondergaan, toen in 1886 een aardbeving grote schade aanrichtte.
Vrijwel geen gebouw bleef onbeschadigd, en omdat niemand voldoende geld had om te herbouwen werden heel weinig huizen afgebroken. De beschadigde huizen hield men bij elkaar door stalen staven te spannen tussen de buitenmuren. De zichtbare delen daarvan werden later weer statussymbolen, die duidelijk aangeven dat een huis van vòòr 1886 dateert. Krampachtig probeerde de resterende, nog steeds zelfingenomen elite althans de schijn van waardigheid op te houden. Geld om hun huizen goed te onderhouden, hadden ze niet meer, meubilair werd verkocht, en het sociale leven was nog wel zeer klassebewust, maar bepaald niet meer zo rijk als voorheen. Men zei toen wel dat een bewoner van Charleston zijn deur één maal in de vijftig jaar schildert, maar zijn deurknop iedere dag poetst.
Bescherming en restauratie
In 1905 toerde de schrijver Henry James door Charleston. In The American Scene schreef hij over de 'verraderlijke charme' en 'de suggestie van sociale verschrompeling en van duidelijk economisch verval'. Vanaf de jaren twintig werd Charleston herontdekt door een spraakmakende elite, die er weer kwartier maakte. Over het hele land dansten de mensen de Charleston, en de roman Porgy van DuBose Heyward uit 1925, die speelde in Cabbage Row, verschafte George Gershwin inspiratie voor zijn opera Porgy and Bess.
Nu dreigde echter wel de afbraak van een aantal oude huizen. Om dat te voorkomen werd de Society for the Preservation of Old Dwellings opgericht, die het Joseph Manigault House kocht en er een museum in opende. De komst van de auto en de ijver van oliemaatschappijen om overal benzinepompen te bouwen, leidden tot een van de eerst serieuze zoning-wetten in Amerika. In 1931 werd het Old and Historic District vastgesteld.
Susan Pringle Frost, een dame uit een oude Charleston-familie, zette vervolgens de eerste restauratie-inspanningen in gang door een aantal huizen op Tadd Street te kopen en te herstellen, en die te verkopen, op voorwaarde dat de nieuwe eigenaren er goed voor zouden zorgen.
In de jaren vijftig kocht de Historical Charleston Foundation het Nathaniel Russell House. Met de verkegen fondsen kocht de stichting later ook andere huizen die met verkrotting en afbraak werden bedreigd, uiteindelijk meer dan zestig woningen. De gerestaureerde huizen werden verkocht onder een contract dat de eigenaren gebiedt de architectonische integriteit van de structuur te handhaven. Gelukkig was men aan het eind van de jaren zestig ook zo verstandig om de minder historische en pittoreske, maar wel belangrijke winkelstraten in het minder oude gedeelte van Charleston te herstellen. Ze dreigden te verpauperen door de trek naar de suburbs en de invloed van de shopping malls. Broad Street en King Street zijn nu plezierige straten, waar een groot deel van de oude gevels is gerestaureerd.
Zo overleefde in Charleston het oudste, complete stadscentrum van Amerika. Met de opkomst van het toerisme is dat van enorme waarde gebleken, zozeer zelfs dat men in de jaren tachtig de stroom moest gaan reguleren.
Zomerorkanen
Charleston is nog steeds geen stad voor alle seizoenen. 'Hemel in de lente, hel in de zomer en een hospitaal in het najaar', zo luidt een oude wijsheid over Charleston. Voor zover het de lente en de zomer betreft, geldt die nog steeds. In het voorjaar zweeft overal in de stad de zoete geur van de bloeiende magnolia's en azalea's. Het is de beste tijd om de stad te bezoeken. Een zomers bezoek valt nog steeds niet aan te raden. Vanaf eind juni beginnen hitte en luchtvochtigheid hun klamme deken over de stad te leggen. De zomer is ook het seizoen met de meeste regen, en de orkanen.
's Zomers komen ook nog de meeste toeristen, een extra reden om de stad te vermijden. De herfst is wel een goede tijd voor bezoek, maar minder kleur- en geurrijk dan de lente. Het historische Charleston, gewijde zuidelijke grond, is een kleine stad, gemakkelijk te belopen. Wat er ligt, is misschien wel het mooiste stukje stedelijk Amerika. Iedere straat heeft wel een architectonische bezienswaardigheid, of een prachtige tuin achter de smeedijzeren hekken.
Vanwege alle muurtjes en hekken en de dicht opeenstaande huizen lijkt het alsof Charleston erg dicht is bebouwd. De subtropische verrassing ligt achter de huizen, waar onverwacht veel ruimte is voor prachtige tuinen. En wie over de Battery slentert en de huizen met de piazza's in slagorde ziet opgesteld, valt het niet moeilijk zich daar de welgestelde planters voor te stellen, uitkijkend over de baai, met een madeira in de hand.