Op zoek naar rust en eenzaamheid in een nationaal park? In Gates of the Arctic komen jaarlijks tweeduizend bezoekers, en de oppervlakte is ongeveer drie miljoen hectare. De kans dat u er alleen bent, met de beren en de muggen, is aanzienlijk.
Ik heb geklommen en gevist in de meest lege gedeelten van het Amerikaanse westen, maar Alaska, waar ik twintig jaar geleden voor het eerst rondtrok, stelt de ruigheid van alle andere staten in de schaduw. Hier in de Brooks Range, in de Arctic, werd ik voor het eerst van mijn leven omringd door echte wildernis. Zelfs als groentje begreep ik dat dit in de twintigste eeuw een zeldzame ervaring was en een bijzonder voorrecht.
Gates of the Arctic
In 1980 erkende het Congres de uitzonderlijke betekenis van de Brooks Range en zette 3,4 miljoen hectare opzij als Gates of the Arctic National Park. Dit park is het op één na grootste in ons systeem, en toch hebben maar weinig Amerikanen er ooit van gehoord. Gates of the Artic wordt per jaar door ongeveer tweeduizend mensen bezocht, terwijl de Great Smokey Mountains negen miljoen bezoekers trekken en Yosemite bijna vier miljoen.
Toegankelijkheid is het sleutelwoord. Yosemite ligt vier uur rijden van San Francisco Bay en toeristen kunnen zich aan El Capitan en Yosemite Falls vergapen zonder zelfs maar uit hun auto te komen. Hoewel het natuurschoon van Gates of the Arctic zich kan meten met dat van Yosemite, ligt het in het afgelegen noorden van Alaska. Je kunt er niet naar toe rijden want er zijn geen wegen. Sterker nog, binnen de grenzen van het park zijn geen ranger-posten, geen motels, geen snackbars, geen souvenierwinkels, geen onderhouden kampeerplaatsen, geen faciliteiten en geen wandelpaden.
De moeilijke bereikbaarheid en nog moeilijker toegankelijkheid van Gates of the Arctic National Park, is zijn redding. Critici zeuren dat Gates een 'elite'-park is. Zij vragen zich af wat het nut is van het beschermen van zo'n immense lap grond als die slechts bereikbaar is voor een beperkt publiek.
John M. Kauffmann, een gepensioneerde ambtenaar die in de jaren zeventig belast was met de planning van het park, legt uit dat het 'noordelijke leefmilieu gemakkelijk te vernielen is, maar zich moeilijk herstelt'. Sommige korstmossen in het poolgebied groeien jaarlijks minder dan anderhalve centimeter. Zwaar verkeer van all-terrain vehicles (ATV's) beschadigt het moeras voor tientallen jaren. 'Als Gates of the Arctic net zo toegankelijk werd gemaakt als Yosemite', zegt Kauffmann, 'dan zouden juist de dingen die het de bescherming waard maken, vernield worden.'
In zijn boek Alaska's Brooks Range schrijft Kauffmann dat toen hij en andere planners piekerden over de hoeveelheid ontwikkeling die ze in Gates wilden toelaten, ze besloten dat het ze maar beste niets konden doen: 'Bezoekers nemen de Brooks Range op zijn voorwaarden, niet op die van henzelf .... We leenden een karate-term door Gates het 'zwarte-band park' te noemen. Niet voor beginners, het zou zich aan het ascetische uiteinde van een spectrum van nationale parken bevinden.'
Ik wilde wel eens zien hoe één van onze laatste grote stukken ruige wildernis stand houdt en daarom keerde ik terug naar hetzelfde stuk van Brooks Range dat ik twee decennia geleden had bezocht.
Drie weken durende zwerftocht
Ik vertrek naar het achterland, zoals de meeste mensen die naar de Gates of the Arctic National Park gaan, vanuit Bettles (pop. 45), ongeveer veertig kilometer buiten de parkgrenzen. Twintig jaar geleden was er één bush-piloot in dit plaatsje; nu zijn er twee concurrerende air-taxi bedrijven met een half-dozijn piloten. Vergezeld van mijn Alaskaanse vrienden Roman en Peggy Dial, klim ik in een De Havilland Beaver uit 1954, die afgemeerd ligt in de Koyukuk rivier. Piloot Jay Jespersen duwt de gashendel naar voren, de aluminium drijvers komen los van de stroom en we vliegen in noordwestelijke richting onder een dreigende lucht.
Twee uur later duiken we scherp omlaag boven een meertje. Jay speurt naar elanden en andere obstakels, stuurt de Beaver naar beneden en door de motregen waden we aan land. Als het vliegtuig opstijgt, vervaagt het gebrul van de motor snel en wordt het vervangen door een monumentale stilte. Ik voel me ver van alles vandaan. In feite zijn we dichter bij Siberië dan bij Anchorage. De dichtstbijzijnde snelweg is de vrachtroute voor de trans-Alaska olie-pijpleiding, 290 kilometer naar het oosten.
Het meer waar we zijn geland is de bron van de Alatna, één van de belangrijkste rivieren van de Brooks Range. Voor de eerste etappe van onze drie weken durende zwerftocht zijn we van plan om 75 kilometer stroomafwaarts te peddelen, maar de machtige Alatna begint als een enkel-diep stroompje, dus onze opblaasbare vlotten blijven in onze rugzak en we lopen tot de rivier diep genoeg wordt om ze op te blazen.
Toendra-achtige graspollen
De Alatna stroomt door een brede, U-vormige vallei met brokkelige, steile wanden die tot de hemel reiken. Kudden rendieren trekken langzaam door het grimmige terrein. Vanuit de lucht leek de vallei zo glad als een golfbaan, maar het blijkt een typisch moeras, met toendra-achtige graspollen. De bodem van de vallei bestaat uit miljoenen sponzige, bloemkool-vormige heuveltjes met katoengras, waarop je moeilijk vooruit komt. Om eraan te ontsnappen, kiezen we voor de grindstranden van de rivier, zigzaggend op zoek naar de verbindingen. Het vochtige zand is bezaaid met sporen van Amerikaanse rendieren, elanden, wolven en beren.
Na enige kilometers wordt de Alatna net diep genoeg voor onze kleine vlotten. We hebben maar twee opblaasbare boten voor ons drieën, dus Roman en Peggy delen er één en ik neem de meeste bagage mee in de andere. Het is prettig de rivier het werk te laten doen, maar al snel scheuren de Dials een gat in de bodem van hun overbeladen vaartuig. We moeten stoppen en slaan ons kamp op aan een kiezeloever waar we de boot laten drogen boven een wilgevuurtje, zodat we het lek kunnen dichten.
Tegen de ochtend zijn de regenwolken verdwenen. Het is begin augustus, maar de wind is al herfstachtig guur. In het kamp luierend tot het middaguur, drinken we koffie in het milde zonlicht en kijken naar de onderwater-capriolen van kleine, winterkoningachtige vogeltjes, waterspreeuwen genaamd. Als we weer onderweg zijn, laten zijkreekjes de Alatna aanzwellen tot een schuimende stroom die ons zuidwaarts voert met driemaal onze loopsnelheid.
Binnen een uur nadat we ons kamp hebben opgebroken, bereiken we de voorhoede van de noordelijke boomgrens: de op uit de kluiten gewassen pijpreinigers lijkende eenzame, nietige sparren. Even verderop bedekken miezerige bossages, beter bekend als taiga, de oevers. De poolzon beschrijft een lage boog, nooit ver boven de horizon, en zet de kale, steile oevers van de vallei in een spookachtige gloed. Aan het eind van de dag hebben we meer dan zestig kilometer afgelegd.
Twintig jaar geleden bracht ik met zes vrienden 32 dagen door in de Brooks Range zonder een levende ziel tegen te komen. Ik schrik dus als ik 's ochtends ontdek dat een groep van tien mensen aan de overkant van de rivier kampeert. Nog voor de dag goed en wel is aangebroken, braakt een gele Cessna nog twee ladingen wilderniszoekers uit op een nabijgelegen meer.
Menigte
De Alatna stroomt snel, zoals de meeste rivieren in de Brooks Range, maar heeft geen verschrikkelijke stroomversnellingen. Het ontbreken van paden maakt een trektocht door dit land tot een arbeidsintensief gebeuren, maar de reis over het water is regelrecht comfortabel. Dit is de reden waarom de grote meerderheid van de bezoekers uitzwermt naar het die paar bevaarbare rivieren - en waarom, in een park met zo'n oppervlakte en zo weinig bezoekers, je toch zo vaak andere mensen ontmoet.
Ik ben teleurgesteld maar niet verrast. Voordat we Bettles verlieten, waarschuwde Chief Ranger Glenn Sherrill ons: 'Je kunt door 99 procent van Gates of the Arctic National Park trekken en niemand tegen komen. Het park wordt voornamelijk rond de Alatna, de Noatak, de John en de North Fork van de Koyukuk bezocht. De enige andere plaats waar je een menigte kan treffen is in de Arrigetch.'
De Arrigetch Peaks, een verzameling loodrechte granieten pieken te westen van de Alatna Vallei, vormen één van de mooiste plekken van Gates of the Arctic, zo niet van de wereld. Hoewel de 'menigte' van Sherrill jaarlijks niet meer dan 150 mensen telt in het hele vierhonderd km2 grote Arrigetch massief, is het toch een probleem omdat in de High Arctic zelfs zo weinig mensen onuitwisbare sporen achterlaten, hoe voorzichtig ze ook zijn. Nog niet zo lang geleden vereiste de route naar Arrigetch Creek een hoop speuren en gemeen kapwerk door ondoordringbare elzenbossages. Nu hebben de vele schoenen een modderige pad door het laagste deel van de vallei gestampt.
Op populaire kampeerplaatsen is de toendra tot aarde verworden. Beren in het gebied zijn gewend geraakt aan menselijk afval en rangers zijn gedwongen de drukste campings van stalen vaten te voorzien, om te voorkomen dat beren afval en voedsel van trekkers pikken.
Sinistere kliffen
Als Peggy, Roman en ik de kreek vanaf de samenloop met de Alatna stroomopwaarts volgen, ontmoeten we niemand. Halverwege de vallei loopt het provisorische spoor dood en zien we geen verdere tekenen van menselijke aanwezigheid.
Hoe hoger we komen, hoe meer het land lijkt op de fantastische landschappen uit een roman van Tolkien. Onze route voert ons over zachte tapijten van rendiermos en onderlangs sinistere zwarte kliffen en hangende gletsjers. De kreek, bedekt met gletsjersedimenten, is nooit ver weg. Meestal is de stroom een donderende waterval, schuimend van val naar val over gigantische steenblokken; op ander plaatsen vertraagt de kreek en verspreidt ze zich in vreedzame, azuren poelen, waarin weerspiegelingen van de omliggende bergtoppen schemeren als hallucinaties.
Aan de oorsprong van de kreek staan we voor een soort natuurlijke doodlopende weg, bijna omringd door hoge muren. We volgen de enige mogelijke weg: omhoog en over de top. Het is een loodzware verticale klim van 1200 meter, die eindigt op een winderige bergtop, scherp als een doorn. De volle uitgestrektheid van de Arrigetch is van hieruit zichtbaar, een duizelingwekkende chaos van vijftienhonderd meter hoge granieten pieken. Als we naar het westen afdalen, naar een door een maagdelijke ring omvat halfbevroren meer, wordt ik eraan herinnerd dat het de verbijsterende woestheid van deze plek is, meer nog dan de schoonheid, die verantwoordelijk is voor de intense tinteling in mijn borst.
Miljoen jaar terug
Een wandeling van maar twee dagen (zij het dan een veeleisende) heeft ons van het relatieve rumoer van de Alatna in een ongerept landschap waarover de natuuronderzoeker Bob Marshall zestig jaar geleden schreef: 'Niets dat ik ooit had gezien, Yosemite of de Grand Canyon of de uit de Susitna oprijzende Mount McKinley had me zo'n gevoel van immensheid gegeven.... Geen glimp of geluid of geur of gevoel wees maar in de verste verte op mensen of hun creaties. Het leek alsof de tijd een miljoen jaar was teruggedraaid en we weer terug waren in een oerwereld.'
Marshall was niet de eerste blanke die hier doordrong. Eerder al merkte luitenant-ter-zee George M. Stoney de 'ruwe, verweerde pieken, torenhoge minaretten en kathedraalspitsen' van de Arrigetch op toen hij in 1886 de Alatna verkende. Maar Marshall was de meest hartstochtelijke promotor van de Arctic. Van hem komt de naam Gates of the Arctic, die hij gaf aan een paar statige bergen die de Fork of the Koyukuk omsloten.
Duizenden jaren voor Marshall en Stoney voet in Alaska zetten, leefden en trokken er natuurlijk al jagers van de Athapaskan (indiaans) en Nunamiut (inlands eskimo) stammen in de Brooks Range. Volgens een eeuwenlang mondeling overgeleverde geschiedenis waren de Nunamiut-mensen geschapen door een gigantische godheid genaamd Aiyagomahala. Nadat hij hen het leven had geschonken, leerde hij de Nanumiut om van het land te leven en de hevige kou en de lange nachten van de poolwinter te doorstaan.
Opdat hij en zijn lessen onthouden zouden worden, zette Aiyagomahala één van zijn gigantische handschoenen neer bij de Alatna rivier en veranderde die in de meest spectaculaire bergketen in de Brooks Range - de pieken die ik nu om mij heen zie. De Nunamiut doopten hen de 'Arrigich', wat betekent 'vingers van de uitgestoken hand'.
Contacten met blanke ontdekkers en walvisvaarders rond de eeuwwisseling stelden de Nunamiut bloot aan epidemieën als mazelen en griep, waarvoor ze niet immuun waren. Ook nam in die tijd het aantal kudden Amerikaanse rendieren sterk af en daarmee de mogelijkheden voor voedsel, kleding en beschutting. Getroffen door honger en ziekte trokken de Nunamiut vanuit de bergen, hun traditionele thuis, naar nederzettingen aan de poolkust. Al voor Marshall's eerste poolreis, in 1929, waren ze praktisch verdwenen uit de centrale Brooks Range.
Vandaag de dag zijn de Nunamiut terug in de Gates of the Arctic. De meesten wonen in het dorpje Anaktuvuk Pass, een nederzetting van multiplex of prefab huizen, bijeengepakt in een brede, winderige inham bij de bron van de John rivier. Er is hier elektriciteit, kabeltelevisie, een handvol telefoons, een mooie nieuwe school - en een verbijsterend aantal auto's, gegeven het feit dat je nergens kan rijden, behalve op de paar grindwegen waaruit downtown Anaktuvuk bestaat.
Het bestaan in het dorpje is een onlogische mengeling van het tijdloze met het moderne. Een op het minimumloon gebaseerde economie heeft de oude bestaansmiddelen grotendeels vervangen, maar jagen en stropen blijven een belangrijk bestanddeel van de Nunamiut cultuur. Meerdere malen heeft dit geleid tot conflicten met de reglementen van de Park Service.
In eerste instantie beschouwden de park-ambtenaren Gates als ieder ander park met duidelijke regels die traditionele jacht verboden, zelfs voor levensonderhoud. Dat leverde problemen op en uiteindelijk hebben de beheerders concessies gedaan aan het beleid van Alaska, de tradities van de inlanders en de eigenaardigheden van de noordelijke levensstijl. Er mag nu gejaagd worden als het gaat om jacht als middel van bestaan voor lokale bewoners, of ze nu indianen zijn of niet.
Een tijdje hebben ambtenaren het goedgevonden dat beroepsjagers met hun ATV's in het park rond Anaktuvuk reden. Het resultaat was dat kilometerslange sporen, veroorzaakt door achtwielige amfibievoertuigen, niet alleen het Nunamiut-land doorkruisen, maar zich zelfs uitstrekken tot in de valleien in het noordoostelijk kwadrant van Gates. Vorige zomer werd een compromis gesloten waarbij de grenzen van de wildernis opnieuw werden vastgesteld. ATV's zijn nu beperkt tot de binnen Gates liggende 63.200 hectaren aan grote voorvaderlijke jachtvelden.
Brokken quarts
In ieder geval zijn er geen ATV-sporen te vinden aan de achterkant van het Arrigetsch massief, waar Peggy, Roman en ik kamperen in de regen aan de voet van een berg die lijkt op de poolvariant van Yosemite's Half Dome. Het terrein is hier, zoals in de meeste hogere regionen van de Brooks Range, te ruw voor ATV's en weinig trekkers gaan zo ver weg van de rivieren. De enige sporen die we hebben gezien, zijn van rendieren, Dall-schapen en beren.
De volgende morgen ontdekt Peggy een grizzly-moord van een week geleden, net buiten ons kamp - het half aangevreten kadaver van een rendierenkalf. We vragen ons af wanneer de beer terug zal komen om de rest te verorberen en proberen onze gedachten te verzetten door een onderzoek in te stellen naar de glasachtige brokken quarts die als stukjes versteend ijs over de toendra verspreid liggen.
We breken op en trekken verder, door een steile pas, terwijl de wind aanzwelt tot een huilende storm. De kliffen die boven de pas torenen, zijn nu zo beijzeld dat we klimgereedschap nodig hebben om er niet af te roetsjen. We halen de touwen uit onze rugzakken en brengen de volgende drie uur door met het passeren van een stukje rotswand van 130 meter, terwijl het ijswater in onze schoenen staat en van onze armen naar beneden druipt.
Ongecontroleerd bibberend en nat tot op het bot, ontsnappen we aan de andere kant van de pas aan de wind maar we blijven omgeven door een dichte mist die ons zicht beperkt tot enkele tientallen meters. Navigerend met kompas en hoogtemeter kiezen we onze weg door een droomlandschap van welige hei en gesleten steen. Watervallen tuimelen over verspreid liggende, door de gletsjer gepolijste, platte, met oranje korstmossen dooraderde stenen. Massieve rotsblokken doemen uit de mist op, uit weiden van hei, mos en bosjes Dryas stekend.
Verleidelijke plek
Mijn voeten doen pijn. Mijn rugzak voelt alsof hij honderd kilo weegt. Ik ben doodmoe, doorweekt en wil heel graag in mijn slaapzak kruipen. Maar over 48 uur moet een vliegtuig ons volgens schema treffen op een verafgelegen meer; als we er op tijd willen zijn, moeten we in beweging blijven. Er moet nog één hoge pas beklommen worden voor we kunnen rusten.
Mensen die zich nog nooit 'over hun grens' hebben gewaagd, zullen zich afvragen waarom iemand dit zou willen. Als ik voort sjok zie ik het antwoord overal om me heen. De Brooks Range is zo'n verleidelijke plek om te bezoeken, niet ondanks, maar dankzij de ontberingen. Het feit dat de toegang tot dit Eden een prijs vereist die in zweet, pijn en angst betaald wordt, maakt het des te meer betoverend.
Het is al na middernacht als we de voet van de volgende pas bereiken. De helling is steil en het oppervlak is los, maar we gaan koppig door en de mist trekt op en onthult een panorama van gezaagtande bergen in het afnemende licht. Wolkenflarden hangen als watten om de bergtoppen. De spookachtige blauwe tong van een gletsjer hangt van een bergkam. We staan boven op de pas, een zuil van door de wind gepolijste rots markeert de Arctic Divide. Van de kliffen achter mij kabbelt smeltwater naar de Arctic Ocean; voor me, in zuidelijke richting, ligt de vallei waar we zullen kamperen bij een kreek die naar de Stille Oceaan stroomt.
Ik zal blij zijn als we ons kamp hebben opgeslagen. Ik kijk uit naar een lange, wellustige onderdompeling morgenmiddag in de hete bron. Maar tegelijkertijd bedrukt de gedachte aan het vertrek me. Ik wil de reis nog niet beëindigen.
Het vergaat me zoals Bob Marshall schreef aan het eind van een lang verblijf in de Brooks Range: 'Over een dag moet ik in Fairbanks zijn, over een week in Seattle en de grote, vreselijk moderne wereld. Dan moet ik weer leven met de opgestapelde verworvenheden van de mens. De wereld met haar huidige bevolking heeft deze verworvenheden nodig. Ze kan niet meer leven in wildernis, behalve incidenteel en sporadisch.
Desondanks kan deze moderne wereld voor vier mensen, net terug van de bronnen van de Koyukuk, zonder comfort, zonder zekerheid, zonder technische gemakken, zonder briljante gedachten niet tippen aan de helft van de verrukkingen die de dagen in de ongerepte, onbewoonde wereld van de poolwildernis hen boden.'